Programmatoelichting april 2024 | Rachmaninov-Pletnev Festival | met Mikhail Pletnev

4 april 2024

Op 15, 16 en 17 april 2024 presenteert Conrad van Alphen Sinfonia Rotterdam in een driedaags spektakel waarin de legendarische pianist Mikhail Pletnev alle pianoconcerten én de Paganini Rapsodie van Rachmaninov speelt. Het orkest voert daarnaast samen met stagespelers van de conservatoria ook de monumentale tweede symfonie van Rachmaninov uit.

De uitgebreide toelichting op het leven van Rachmaninov en de composities, geschreven door Han van Tulder, leest u hieronder.


Klik op de rode titels om naar de toelichting te springen.

Over Sergej Rachmaninov (1873-1943)


Pianoconcert nr.1 in fis, op. 1
1. Vivace, 2. Andante, 3. Allegro vivace

Pianoconcert nr.2 in c, op. 18
1. Moderato, 2. Adagio sostenuto, 3. Allegro scherzando

Pianoconcert nr.3 in d, op. 30
1. Allegro ma non tanto, 2. Intermezzo (Adagio), 3. Finale (Alla breve)

Symfonie nr.2 in e, op. 27
1. Largo-Allegro moderato, 2. Allegro molto, 3. Adagio, 4. Allegro vivace

Pianoconcert nr. 4 in g, op. 4
1. Allegro vivace, 2. Largo, 3. Allegro vivace

Rapsodie op een thema van Paganini, op. 43


Sergej Rachmaninov (1873-1943)

 

beeld: Bettman Archive

Na de dood van Tsjaikovsky in 1893 werd het Russische muziekleven tot en met de Eerste Wereldoorlog gedomineerd door twee pianovirtuozen/componisten, die, hoewel gezamenlijk opgeleid, totaal verschillende richtingen uitgingen. Alexander Scriabin, aanvankelijk schrijver van charmante Chopin-achtige pianostukjes, eindigde zijn carrière als een mysticus en componist van haast onbegrijpelijke muziek. Sergej Rachmaninov, volbloed romanticus, componeerde in 1891 zijn eerste pianoconcert en bleef zijn leven lang trouw aan de stijl, die van meet af aan bij het grote publiek in de smaak viel. Betweterige criticasters vonden de flamboyante Scriabin hoogst interessant en beschouwden de naar Amerika uitgeweken Rachmaninov als een creatieve nobody van Slavische smartlappen. Wat een onzin! Scriabin is nadien voer voor psychologen gebleven, Rachmaninov voer voor talloze liefhebbers van breed opgezette pianoconcerten.

Het is interessant iets te weten over de omstandigheden waaronder Rachmaninov zijn vroegste werken componeerde. De ouders van Rachmaninov hadden niet zo’n best huwelijk. Vader Rachmaninov was behoorlijk losbollig en spilziek en zijn vrouw besloot na het zoveelste drama haar man de deur uit te zetten. Moeder Rachmaninov zag als gevolg van alle ellende geen kans behoorlijk op het doen en laten van haar zoon te letten en controleerde niet of de jonge Sergej wel het huiswerk deed, dat hem werd opgedragen door het St. Petersburgse conservatorium. Dat deed de puber dus niet. In 1885 zakte het joch als gevolg voor al zijn examens. Tot grote schande werd er zelfs gedreigd hem de toegang tot het conservatorium te ontzeggen. Moeder zag de vermaledijde karaktertrekken van haar ex in zoonlief de kop opsteken en nam drastische maatregelen. Op aanraden van Aleksandr Ziloti, een neef die pianoleraar en dirigent was, werd de jongen in de leer gegeven bij ene Nikolay Zverev in Moskou. Deze Nikolay Zverev stond bekend als een strenge muziekleraar, die talentvolle, maar lastige jongens door middel van regelmaat en tucht weer op het rechte pad bracht.

De jongens woonden bij Zverov in huis. Daar werden ze stevig aangepakt. Om 06.00 uur quatre-mains arrangementen van symfonieën spelen, daarna theorieles, vervolgens urenlang vingeroefeningen, etcetera. Behalve pianospelen wilde Rachmaninov ook componeren. Maar daar kreeg hij niet of nauwelijks de kans toe. Zverov zag het componeren niet zo zitten. Bovendien, het hele huis was vergeven van het oefenen op de piano’s en er was nergens een rustig plekje om zich op het componeren te concentreren. Toch zijn in deze periode de eerste werken van Rachmaninov ontstaan: een Scherzo in d (1887), diverse pianostukken en schetsen voor de opera ‘Esmeralda’. In 1889 leidde de drang tot componeren tot een breuk met Zverov.  Drie jaar lang spraken ze geen woord tegen elkaar. Rachmaninov trok in bij verre familie, de Satins. Daar voltooide hij (tenminste) de twee delen van het 1e strijkkwartet. Het kwartet droeg hij op aan Alexandr Ziloti.

What is music? How do you define it? Music is a calm moonlit night, the rustle of leaves in Summer. Music is the far off peal of bells at dusk! Music comes straight from the heart and talks only to the heart: it is Love! Music is the Sister of Poetry and her Mother is sorrow!”

– Sergej Rachmaninov

De eenakter ‘Aleko’ was Sergej Rachmaninovs eindexamenwerkstuk in 1892 op het Moskouse conservatorium. De kwaliteit van het operaatje werd door Tsjaikovski bijzonder hoog geacht. Rachmaninov was eerder aan Tsjaikovski voorgesteld door Nikolai Zverev, de docent van de privé-pianoklas, waarin onder anderen ook Alexander Scriabin had gezeten. “Tsjaikovski luisterde naar mij, beginneling, alsof ik zijn gelijke was”, zo vertelde Rachmaninov later. Tsjaikovski regelde dat ‘Aleko’ in productie werd genomen door het Keizerlijke Theater. ‘Dat je pen moge rollen’. ‘Het zal een compositie van grote kwaliteit zijn’ etcetera. De autosuggestie verrichtte wonderen. Rachmaninov raakte in een roes van herwonnen geestkracht en componeerde ‘aus einem Guß’, het beroemde 2e pianoconcert in d, opus 18. Het werd inderdaad een meesterwerk, waarin als het ware alle opgekropte creativiteit zijn bestemming vond. Dit tweede pianoconcert was en is het meest populaire werk dat hij ooit heeft geschreven.

Rachmaninov was dol op zingen. Onder zijn vrienden waren grote interpreten van het Russische kunstlied, zoals Chaliapin, Nezhdanova, Sobinov en Koshetz. Van jongs af aan vertrouwd met de spirituele zang van de Russisch Orthodoxe riten (denk aan zijn zetting van de Vespers), schreef hij vocalises, die voor zangers alle ruimte bieden voor interpretatieve accenten. Zijn stijl zet de traditie van Dargomishky, Glinka en Tsjaikovski voort. Als teksten voor zijn liederen koos hij voornamelijk gedichten van de Russische Romantische dichters. Rachmaninov voelde de emotionele lading van verlies (bijvoorbeeld van een sijsje of een geliefde) haarfijn aan, schilderde in kleurrijke muzikale strofen natuurscènes en raakte de sfeer van magische nachten in fijnzinnige nocturnes. Die kwaliteiten vinden we terug in zijn orkestrale oeuvre.


Pianoconcert nr.1 in fis, opus 1

  1. Vivace, 2. Andante, 3. Allegro vivace

In 1891 was Rachmaninov nog student op het Moskouse conservatorium. Bij gelegenheid van een studentenconcert speelde hij het eerste deel van een concert in fis. Nadien herzag hij drastisch de partituur. In 1917, kort voor hij voor altijd Rusland verliet, voltooide hij dit feitelijk dus veel later ontstane opus 1.

Het Vivace opent spectaculair. Een luide fanfare luidt een stormachtige entree van de piano in. Dalende octavensprongen in wervelende triolen. Pure pianistische acrobatiek! De solist geeft, bij wijze van spreken, even zijn visitekaartje af. Dan speelt het orkest zo’n superromantische melodie, waarmee Rachmaninov zijn toehoorders in vervoering brengt. De solist haakt aan, omspeelt en versiert. Het adrenaline gehalte wordt bij tijd en wijle flink opgevoerd. Er volgen frivole loopjes, melancholieke dialoogjes met hout en koperblazers en weekmakende zwijmelarijen in de strijkers. Een korte coda vat het muzikale materiaal krachtig samen. Het centrale Andante is een overwegend dromerige mijmering, waarbij het lijkt alsof de componist strofe na strofe op weer een andere gedachte komt. ‘O ja, wat ik nu nog bedenk…’ Het Allegro vivace tapt gelijk uit een ander vaatje. Het is een spiritueel scherzo, met een soort ingetogen zangerig trio als middendeel. Het slot klinkt als een kozakkendans met dansers die de benen hoog de lucht in gooien.


Pianoconcert nr.2 in c, opus 18

  1. Moderato, 2. Adagio sostenuto, 3. Allegro scherzando

Het tweede concert is ruim een half uur lang en werd in de jaren 1900 en 1901 contentieus gecomponeerd. Haast therapeutische arbeid! In de vier voorafgaande jaren was de componist namelijk in een diepe creatieve depressie geraakt. Zowel zijn eerste symfonie als zijn eerste pianoconcert waren verschrikkelijk geflopt.  Om uit het dal te raken was hem geadviseerd om de zinnen te verzetten en een nieuw pianoconcert te schrijven. Ook dit werk stamt dus nog uit Rachmaninovs prerevolutionaire jaren. Na zijn afstuderen aan het conservatorium van Moskou legde hij zich toe op optreden als solist, dirigent en componist. Brood op de plank was vereist, want de familie had financieel forse aderlatingen geleden. Op 24 december 1901 vond de première van het concert in Moskou plaats. Rachmaninov was vanzelfsprekend zelf de solist. Hij bezat – populair gezegd – kolenschoppen van handen, waarmee hij onwaarschijnlijk grote intervallen op het toetsenbord kon omspannen. Het concert oogstte veel bijval. Dit tweede concert werd van meet af aan een van Rachmaninovs meest populaire scheppingen.

Schijnbaar uit het niets treedt de solist stapvoets naar voren. Pas na deze duistere openingsmaten  zetten de strijkers het melancholische thema van het Moderatoin. Dadelijk voor de toehoorders hét feest der herkenning! De muziek stroomt in behaaglijke golfbewegingen. Het orkest draagt het thema, de solist omspeelt de melodie. Stroomversnellingen verlevendigen de voortgang, zodat de ritmiek af en toe markanter wordt. De rollen worden omgekeerd. Melodie in de piano, begeleiding in het orkest. De hoorns kondigen de reprise aan. De stroom deint kabbelend verder. Rachmaninov voorkomt stil aan wegsterven. Een krachtig tutti besluit de beweging. Adagio sostenuto: In samenspraak met de (hout)blazers speelt de piano de aanminnige melodie. De innigheid wordt strofe voor strofe intenser. Het aandeel van de strijkers in de dialoog met de piano wordt hartstochtelijker. Muziek om bij te smelten. Na een korte onderbreking volgt het slotdeel, Allegro scherzando. Best een overgang van het minnespel van het middendeel naar de robuuste dynamiek van het concertante (wedijverende) samenspel van solist en orkest. De smeuïge romantiek uit de voorgaande delen vormt een spectaculair contrast met de hitsige kozakkendans. Tot slot van het concert trekt Rachmaninov alle registers open en verwent de toehoorder met een spectaculaire uitsmijter.


Pianoconcert nr.3 in d, opus 30 

  1. Allegro ma non tanto, 2. Intermezzo (Adagio), 3. Finale (Alla breve)

Herfst 1909 reisde Rachmaninov per schip voor de eerste keer naar de Verenigde Staten van Amerika voor een uitgebreide toernee. Hij nam zijn pas voltooide derde pianoconcert mee. Hij wilde vooral schitteren als concertpianist, maar hij vond in Rusland te weinig tijd om het lastige concert in te studeren. Aan boord bereidde hij zijn optredens voor op een geluidloos oefenklavier. De eerste uitvoering vond op 28 november in New York plaats met Sergej Rachmaninov aan de piano en Walter Damrosch als dirigent. Ook met Gustav Mahler werd het concert twee weken later uitgevoerd. De waardering door het Amerikaanse publiek was aanvankelijk lauw. Daar is in de loop der jaren verandering in gekomen. Nu geldt dit derde, samen met het tweede, als een van de meest populaire pianoconcerten aller tijden.

Allegro ma non tanto. Voor de liefhebbers van romantische pianomuziek is het meteen een feest der herkenning wanneer de solist na een korte orkestrale intro met de expositie van het beroemde hoofdthema begint. Matenlang ontwikkelt de melodie zich in een rustig tempo, voornamelijk in het orkest, terwijl de pianist luchtige, vingervlugge versieringen ten beste geeft. Het neventhema is meer dynamisch en speelser van karakter. De doorwerking van het hoofdthema voert naar een eerste climax. In krachtige accenten wordt het hoofdthema later als het ware ontdaan van het weelderig stromende karakter. Het is maar een van de invallen van de componist. Minstens zo herkenbaar zijn de mini variaties op het hoofdthema van de hobo en de klarinet. Tegen het einde klinkt nog eenmaal het hoofdthema.

Intermezzo (Adagio). Pas na goed dertig maten, heel ongebruikelijk voor Rachmaninov, beroert de solist het klavier. Dit langzame deel fungeert als een improvisatorisch tussenspel voordat – zonder onderbreking – de muziek overgaat naar de martiale Finale (Alla breve). In de muziek is alla breve de aanduiding van een tempo waarin de halve noot in plaats van de kwartnoot de teleenheid is. De term komt uit het Italiaans, betekent ‘in het kort’ en werkt als versneller. Dat is gelijk hoorbaar. Vooral de solist zet er flink de vaart in. Alle technische vaardigheden komen uit de kast. Daar was het componist juist om te doen. Ook in de verstilde momenten, wanneer uit de toetsen een kwikzilverig filigrein van sprankelende nootjes wordt getoverd, is het de solist vergund de toehoorders versteld te laten staan van diens kunnen. Een opwindende en adembenemende ervaring!


Symfonie nr.2 in e, opus 27

  1. Largo-Allegro moderato, 2. Allegro molto, 3. Adagio, 4. Allegro vivace

Na het echec van zijn eerste symfonie betwijfelde Rachmaninov of hij wel voldoende talent had om symfonieën te schrijven. Hij begon in 1906 aan een tweede symfonie, maar het werk vlotte niet. Dat kwam ook omdat hij in die tijd erg in beslag werd genomen met het dirigeren van opera’s in het Bolsjoi theater. Mede om het hectische prerevotionaire politieke klimaat in zijn land te ontvluchten, besloot hij een tijdje Moskou te verlaten. Hij vestigde zich drie jaar lang met vrouw en kind in Dresden. In de zomermaanden verbleef het gezin op het landgoed Ivanovka, nabij Moskou, eigendom van zijn schoonfamilie. In die periode vond hij voldoende rust om aan de symfonie te werken. Maar echt overtuigd van zijn creatie was de componist niet. Hij bleef schaven, schrappen en weer nieuwe stukken toevoegen. Eind 1907 was het vierdelige, een uur lange werkstuk (er is ook een verkorte versie) dan eindelijk voltooid. Op 8 maart 1908 dirigeerde de componist zelf de première in St. Petersburg.

De symfonie heeft, net als al zijn orkestrale werken, een cyclisch karakter. Alle delen zijn geconstrueerd op hetzelfde thematische materiaal. Net als bijvoorbeeld in de symfonie in d van César Franck. Het uitgangspunt is in deze symfonie een zeventonig thema, dat gelijk klinkt in het Largo van het openingsdeel. In sombere tonen wordt het thema uitgesponnen. Een solo van de althobo (Engelse hoorn) kondigt het Allegro moderato aan. Anders dan in klassieke symfonieën van Haydn, Mozart en Van Beerhoven zijn hoofd- en neventhema niet gemakkelijk te onderscheiden. Wat helpt is een korte aanzet van de klarinet bij de introductie van het zangerige neventhema. Qua lyriek lijken de melodische invallen te veel op elkaar en zijn de thema’s te lang van stof. Daardoor is ook de klassieke opbouw, die Rachmaninov ook in zijn symfonisch werk eerbiedigt, met expositie, doorwerking en reprise minder duidelijk herkenbaar. Rachmaninov legt zijn zielenroerselen bloot in een haast ononderbroken stroom van opwellingen. Je zou in de muziek de voorbode kunnen beluisteren van de ondergang van het tsaristische Rusland en de aanstaande revolutie. Het tweede deel, Allegro molto, is een scherzo in de gebruikelijke driedelige structuur: een super romantisch trio met snelle, typisch Russische hoekdelen. Een haast oneindig lange melodie staat centraal in het derde deel, Adagio. Om bij te zwijmelen. Fraaie solo voor klarinet, meeslepende strijkers, een benepen duetje van hobo en fagot tussendoor, er is veel te genieten in dit zoetgevooisde langzame deel. Wat Rachmaninov bezield heeft om het slotdeel, Allegro vivace, als een dolle mans uitbarsting te laten volgen op het sentimentele voorafgaande, is de vraag. Misschien is hij er zelf van geschrokken, want als deze saltarello is uitgeraasd zet hij de symfonie voort met een typisch Rachmaninoviaanse schlager. De saltarello tot slot klinkt dan lang niet meer zo satanisch. Gewoon een uitbundige ‘Vivace’.


Pianoconcert nr. 4 in g, opus 40

  1. Allegro vivace, 2. Largo, 3. Allegro vivace

Ja, breed opgezet zijn de concerten van Rachmaninov inderdaad. Tegenover de Russiche componist/pianist Nikolay Medtner grapte hij dat zijn vierde pianoconcert zo lang was geworden dat het werk beter over twee avonden gespreid kon worden uitgevoerd. Medtner adviseerde zijn kunstbroeder in plaats daarvan flink de schaar in de oorspronkelijke versie uit 1926 te zetten. Zo geschiedde. Rachmaninov reduceerde de partituur in 1941aanzienlijk tot ongeveer dertig minuten en droeg het werk op aan zijn al even ontheemde Russische collega. Al met al toch nog een lijvig werk, dat mede interessant is omdat in de muziek jazz invloeden zijn binnengeslopen. Het zijn niet zo zeer de ritmische karakteristieken die opvallen, maar de harmonische wendingen die de muziek met name in het middendeel af en toe een tikje blues-achtige sfeer bezorgen.

Het eerste deel, Allegro vivace, opent met een korte orkestrale inleiding – stuwend als een binnenrollende breker – waarop de solist al snel meegolft. Uit deze machtige akkoordenserie ontwikkelt zich het hoofdthema., ontleend aan de ‘Etude –tableau in c mineur, opus 33.3 uit 1914. Het neventhema, later door de piano geïntroduceerd, is zangeriger van aard. Dit eerste Allegro vivace heeft in het vervolg iets episch, iets filmisch. Kolossale crescendi met schallend koper  en lyrische episoden met fraaie soli van de houtblazers trekken aan de luisteraar voorbij. Voor het langzame deel speelde Rachmaninov – zo te horen – leentjebuur bij het kinderliedje ‘Three Blind Mice’. De dialoog tussen solist en orkest is relaxed, totdat plotselinge stemverheffingen de adrenaline opstuwen. De heftigheid van het discours ebt daarna snel weg. Met innige samenspraak besluiten pianist en orkest hun mijmeringen. Zonder onderbreking verandert de dynamiek. Het slotdeel, het tweede Allegro vivace, is echt een Rachmaninoviaanse uitsmijter. Beetje bombastisch, toch attractief.


Rapsodie op een thema van Paganini, opus. 43

Nadat Sergej Rachmaninov uit Rusland was vertrokken,  bouwde hij in West-Europa en de Verenigde Staten een carrière op als concertpianist. Er moest geld worden verdiend, want hij had te zorgen voor vrouw en kinderen. In 1931 kocht hij een villa gelegen aan het meer van Luzern in Zwitserland. In dat riante onderkomen componeerde hij in luttele weken tijds de ‘Rapsodie op een thema van Paganini’. De 34 variaties voor piano en orkest voltooide hij in 1934.

Het thema ontleende Rachmaninov aan de laatste set variaties van Paganini’s 24 Caprices voor solo viool. Hij was niet de eerste componist die gebiologeerd was door deze virtuoze muziek van de 19e-eeuwse Italiaanse violist.  Johannes Brahms en Franz Liszt gingen hem voor. Rachmaninov hoorde in het thema het ‘Dies irae’ uit het middeleeuwse Requiem doorklinken. Eerder al werd hij door dit apocalyptische gezang geïnspireerd in het symfonische gedicht ‘Dodeneiland’. En later gebruikte hij het ‘Dies Irae’ nogmaals in de fantastische ‘Symfonische Dansen’ uit 1940. Nee, een flierefluiter was Rachmaninov van nature niet.

In naam is de compositie een rapsodie, maar in feite is het een variatiestuk voor piano en orkest. Na de opening volgt als eerste variatie het thema in een uitgemergelde vorm. In de zevende variatie treedt -na korte cesuur – in traag tempo het ‘Dies irae’ in de persoon van de duivel naar voren. Rachmaninov zou hiermee een verwijzing verwerkt hebben naar de reputatie van Paganini, die zijn ziel aan de duivel zou hebben verkocht in ruil voor zijn violistische virtuositeit. De pianistische acrobatiek, die Rachmaninov van de solist verlangt, kan natuurlijk ook dezelfde associatie oproepen. Alles bijeen een spectaculair, typisch Rachmaninoviaanse, diabolisch feest der herkenning!


Met dank aan: Han van Tulder (hanvantulder.nl).