Programmatoelichting Kerstconcert – 21 & 26 december 2022

15 december 2022

Op 21 en 26 december presenteert Conrad van Alphen Sinfonia Rotterdam met cellist Danielle Akta.

De uitgebreide toelichting op de composities, geschreven door Han van Tulder, leest u hieronder.


Programma

  • Samuel Coleridge Taylor (1875-1912) – Christmas Overture
  • Camille Saint-Saëns (1835-1921) – Celloconcert nr. 1 in a, opus 33
    • (I) Allegro ma non troppo
    • (II) Allegretto con moto
    • (III) Allegro non troppo
  • Pjotr Iljitsj Tsjaikovski (1840-1893) – Suite uit ballet ‘Het Zwanenmeer’
    • (I) Scène
    • (II) Wals
    • (III) Dans van de zwanen en variatie
    • (IV) Hongaarse dans (Czardas)
    • (V) Spaanse dans
    • (VI) Napolitaanse dans
    • (VII) Scène finale

Samuel Coleridge Taylor (1875-1912) – Christmas Overture

Samuel Coleridge Taylor was een Engelse componist, opgeleid door Charles Villliers Stanford en Edward Elgar.

Dankzij financiële steun van de leider van een Presbytarian choir, waarin de muzikaal talentvolle jonge Samuel zong, kon hij gaan studeren aan Royal College of Music.  Elgar noemde de knaap ‘far and away the cleverest fellowing along the young men’. Groot succes scoorde de componist in 1898 met de oratoriumtrilogie ‘Scenes of the Song of Hiawatha’; rond de eeuwwisseling bijna net zo populair bij koren als ‘The Messiah’ van Händel’ en de ‘Eliah’ van Mendelssohn.

In 1912 verschafte Coleridge Taylor toneelmuziek bij een charmante pastorale sprookjesvertelling voor kinderen van Alfred Noyes, genaamd ‘The Forest of Wild Thyme’. De muziek van het vijftiende deel was gebaseerd op bekende kerstmelodieën. Lang na de vroege dood van Coleridge Taylor, arrangeerde de componist Sydney Baynes de muziek tot de ‘Christmas Overture’, zoals we die nu kennen.

Een klokkenspel brengt de toehoorder gelijk in kerststemming. Daarna volgen onder meer ‘God rest you merry gentlemen’ en ‘Hark the herald angels sing’.


Camille Saint-Saëns (1835-1921) – Celloconcert nr. 1 in a, opus 33

1) Allegro ma non troppo – 2) Allegretto con moto – 3) Allegro non troppo 

Voor Camille Saint-Saëns was het componeren van muziek even vanzelfsprekend als het groeien van appels aan een appelboom. Geen wonder, want Camille, als kind al een wonder, was een buitengewoon begaafd mens. Misschien wel de componist met het hoogste IQ uit de hele muziekgeschiedenis.  Zijn muziekstijl was eclectisch, dat wil zeggen van alles wat; nooit specifiek Saint-Saëns, zoals bijvoorbeeld de muziek van Bach, Mozart, Van Beethoven of Debussy. Als je een compositie met een Franse inslag hoort en je kunt het zo één-twee-drie niet thuisbrengen, denk dan aan Saint-Saëns. Goede kans dat het raak is. 

Van de vele werken die Saint-Saëns schreef, zijn slechts weinige echt populair geworden. Tot die categorie horen vanzelfsprekend de imposante ‘Orgelsymfonie’ (nr. 3), het speelse ‘Carnaval des animaux’, de spookachtige ‘Danse macabre’ en de bijbelse opera ‘Samson et Dalida’.

De drie duidelijk te onderscheiden bewegingen van het concert worden zonder onderbreking gespeeld. Aan een gedragen orkestrale inleiding tot de eerste beweging, Allegro ma non troppo, heeft Saint-Saëns geen behoefte.

Een enkele tutti noot volstaat en dan is gelijk het woord aan de solist, die het machtige, naar beneden denderende hoofdthema exposeert. Het lyrische neventhema volgt in kalme cantilenen. De expositie wordt – zij het met bescheiden variaties – herhaald.

Wanneer de strijkers een demper op de kam plaatsen en een elegant Allegretto con moto inzetten, weet de toehoorder dat de tweede beweging van het concert is begonnen. Het is een ‘trippel-trappel’-menuet van lieflijke meisjes.

Grootvader cello begeleidt met bravoure het dansante thema en beëindigt vergenoegd brommend de beweging met een langzame cadens.

De houtblazers keren in het derde gedeelte, Allegro non troppo, ras terug naar het onstuimige hoofdthema. Heftige orkesttutti’s, zangerige cantilenen, afgeleid van het neventhema, en virtuoze solopassages van de cello wisselen elkaar af. Voor je er erg in hebt is het concert voorbij. Nee, van langdradigheid kun je Camille Saint-Saëns niet betichten. 


Pjotr Iljitsj Tsjaikovski (1840-1893) – Suite uit ballet ‘Het Zwanenmeer’

1) Scène, 2) Wals, 3) Dans van de zwanen en variatie 4) Hongaarse dans (Czardas), 5) Spaanse dans, 6) Napolitaanse dans, 7) Scène finale 

Tsjaikovski componeerde drie grote, avondvullende balletten: Het Zwanenmeer (1875), Doornroosje (1889) en De Notenkraker (1891).  De componist putte voor het muzikale materiaal uit een kinderballet dat hij enige jaren tevoren had gecomponeerd voor de drie dochters van zijn zus Sasha. Hij bedacht toen niet alleen de muziek, maar ook de pasjes en pirouettes die erbij hoorden. De zwanen waren gemaakt van boardkarton.

De opdracht voor Het Zwanenmeer kwam van het Directoraat van het Keizerlijke Theater in Moskou. De eerste uitvoering in 1877 in het Bolshoi theater werd bepaald geen succes. De choreografie was inspiratieloos, de enscenering weinig inventief, de dansers middelmatig en de dirigent raakte de klus kwijt.

In 1895 vond in St. Petersburg een reprise plaats van het werk onder regie van Tsjaikovski’s broer Modest. Dat werd een groot succes, mede dankzij de aanzienlijk betere choreografie van Marius Pepita en Lev Ivanov. Nadien heeft het ballet nog talrijke aanpassingen ondergaan. Wellicht de belangrijkste is het happy end dat later is bedacht in plaats van het droevige einde in de oorspronkelijke versie van de Russische librettisten.

Het verhaal is gebaseerd op een oud Germaans sprookje: ‘Der geraubte Schleier’. Prins Siegfried raakt tijdens een nachtelijke jacht verkikkert op Odette. Door de betovering van een rotzak verandert het beeldschone meisje overdag in een zwaan. De betovering kan alleen tussen middernacht en ochtendgloren worden doorbroken door een verklaring van eeuwige huwelijkstrouw door een man van vlees en bloed. Siegfried date het meisje, maar bij vergissing vraagt hij op het bal de foute zus van de tovenaar ten huwelijk. Oei! Uit wanhoop storten de geliefden zich in het meer. Door deze uiting van liefde wordt in de versie met het happy end de akelige betovering toch gebroken.

Het ballet heeft vier akten. Daaruit is een suite bestaande uit twee scènes en vijf dansen samengesteld. 

  • Scène (2e acte). De jagers arriveren bij het door maanlicht beschenen meer met de zwanen. Fanfares vertolken de doem. De prinses-zwaan smeekt Siegfried hartstochtelijk om hulp.
  • Wals (1e acte). Pizzicati introduceren een gemoedelijke wals. De triangel levert fijnzinnig commentaar. Geleidelijk wordt de adrenaline van de dansers onstuimiger.
  • Dans van de zwanen en variatie (2e acte).  Fagot en hobo openen een koddig dansje. Dan volgen een grote solo voor de harp, een elegante vioolsolo: hoger en hoger en tot slot speelt de altviool nog een tweede viool.
  • Hongaarse dans (Czardas) (3e acte). In de traditionele vorm: langzaam openend (lassù) en snel eindigend (friss).
  • Spaanse dans (3e acte. In opzwepend tempo van de Bolero met castagnetten.
  • Napolitaanse dans (3e acte). Een minnezang op de trompet uitmondend in een zwierige Tarantella met tamboerijn.
  • Scène finale (4e acte). Dramatische afsluiting van het ballet met fraaie hobosolo. Geen wonder dat bij de eerste uitvoering de toehoorders zich nog al overdonderd voelden door dit heftige slot. Dat was men niet van een sprookjesballet gewend.

Met dank aan: Han van Tulder (hanvantulder.nl)